Rijksadviseur Wouter Veldhuis pleit voor langer Toekomstatelier
Weblog
Rijksadviseur Wouter Veldhuis ging in Zutphen de grotere problemen pas zien toen hij echt los was van het nu. Niet meer gegijzeld door het heden. En die problemen vragen volgens hem om drastische en gewaagde keuzes. ‘De opbrengst van het Toekomstatelier is meer een houding dan een instrumentenkistje.’
Hoe zou je het Toekomstatelier in één woord beschrijven? En waarom?
‘Intensief! Maar wel een dag te kort. Het Toekomstatelier zelf duurde twee dagen, maar eigenlijk heb je er drie nodig. Eén dag om te wennen en los te komen, één dag om je echt te verplaatsen naar 2100 en dan nog een dag om conclusies te trekken en terug te redeneren naar nu. Het valt tegen hoeveel tijd en energie het kost om echt los te komen. Vergelijk het maar met het lanceren van een satelliet. Er is veel energie nodig om buiten de dampkring te komen.
Dat was ook wel het meest verrassende. Je kunt wel zeggen dat je gaat praten over de toekomst, maar we worden gegijzeld door het heden.’
Een Rijksadviseur mag niet leven in het hier en nu?
‘Eigenlijk niet. We zijn als ontwerpers natuurlijk opgeleid om problemen op te lossen. En problemen die er nu zijn lossen we nu op. Pas als je het heden loslaat zie je dat er achter onze dagelijkse problemen veel structurelere problemen op de lange termijn schuilgaan. Het is een openbaring als je uit je groef stapt. Als je het automatisme om in het nu te werken loslaat. Eigenlijk kijken we al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw niet echt meer vooruit naar de organisatie van ons leven in de delta. Toen hadden we de afronding van Zuiderzeewerken en kwamen de Deltawerken op stoom, dat was groots qua impact en omvang. We wilden wat doen aan de onveilige kusten en uiteindelijk maakten we er ook nieuw land bij.’
Gaven de twee dagen toekomstdenken nieuwe inzichten?
‘Ja, het besef dat we niet half weten wat er op ons afkomt. We krijgen met de onvermijdelijke stijging van de zeespiegel te maken. Tegelijkertijd is er een crisis met energie, goederen en grondstoffen. De aarde is geen onuitputtelijke bron, daar kunnen we niet meer van blijven plukken zoals we dat de afgelopen vijftig jaar hebben gedaan. Er komt echt een einde aan het vooruitgangsdenken vanuit de wederopbouw, dat je spullen kunt weggraaien aan de andere kant van de wereld. Spullen raken op, de wereld is instabiel, je krijgt rampen en oorlogen.
We willen in 2050 circulair zijn, maar we weten niet half wat dat betekent. Is een grote Rotterdamse haven nog wel nodig? Waarom zou je die nu CO2-neutraal maken, als zo’n grote haven op de lange termijn niet meer nodig is? Dat soort inzichten heb ik gekregen en die draag je overal met je mee. De opbrengst van het Toekomstatelier is meer een houding dan een instrumentenkistje.’
Wordt rustig nadenken geen doemdenken?
‘Er zit een angstige kant aan het idee dat je nu dingen doet die later niet meer nodig zijn. Maar ook een goede kant. Er leeft een breed gedeeld idee in de samenleving dat de huidige jeugd de eerste generatie is die het slechter zal krijgen dan de vorige generaties. In het Toekomstatelier heb ik gezien dat dit niet zo hoeft te zijn. Ik zie ook een toekomst waarin we gelukkiger en gezonder kunnen leven. Wat op ons afkomt geeft ook een enorme kans om het beter te maken.
Dit idee werd het meest tastbaar bij de sessie met de ontwerpbureaus. Die was het diepst doordacht. Als deelnemer voelde ik een ontnuchtering door die ervaring. Vooral het werken met onzekerheid. Het was heel bevrijdend om niet heel precies te gaan koersen op kwantitatieve doelen die we dan met de hakken over de sloot proberen te halen. Ingenieurs, ontwerpers en bestuurders werken vaak met vaste scenario’s, bijvoorbeeld een zeespiegelstijging van 1,15 meter in 2100. En dan gaan we heel precies voor die stijging ontwerpen. Maar juist de onzekerheid van veel ruimere marges geeft ruimte om radicaler te werken. De toekomst is nu eenmaal onzeker en misschien moeten we robuuster en royaler te werk gaan. Dat geeft veel ruimte voor fundamentele verbeteringen in plaats van het beperken van de schade.’
Kunnen we aan de energiehoofdstructuur al wel wat concreter werken?
‘Ja en nee. We hebben het erover gehad dat stedelijke regio’s in de nabije toekomst grotendeels hun eigen broek moeten kunnen ophouden. Dan worden het aparte energiebiotopen, die voorzien in hun eigen energiebehoeften en soms even heel erg zuinig moeten zijn als er meer vraag dan aanbod is. Het huidige concept van leveringszekerheid is er dan niet meer. Daarmee komt er weer meer verantwoordelijkheid en ook energiebewustzijn bij de burger te liggen. Dat is overigens niets nieuws. Tot de jaren zestig moest je ook voor eigen kolen zorgen.
Op nationaal niveau moeten we vooral nadenken over hele grote industriële energiegebruikers: de kunstmestfabriek, de chemische industrie, de raffinaderijen, de glastuinbouw en de staalfabrieken. Dat zijn enorme energievreters die niet kunnen bestaan zonder leveringszekerheid. Met het oog op de lange termijn moeten we ons echter wel de vraag stellen of we over dertig jaar nog staal of kunstmest maken. En stel dat we ervoor kiezen om de groenste staalfabriek te maken, is IJmuiden dan nog de beste plek gezien de zeespiegelstijging?
Dat zijn wel drastische keuzes.
‘Als je honderd jaar vooruitkijkt, helpt het ook om honderd jaar terug te kijken. Dan zie je hoe snel veranderingen kunnen optreden. In 1962 kon niemand zich voorstellen dat we het zonder kolen zouden doen in Nederland. Heerlen was de rijkste stad van Nederland vanwege de kolenmijnen. Tien jaar later was de mijnindustrie dood. Wil je zo’n scenario voor zijn, dan moeten we nu nadenken over de industrie van de toekomst en dan pas besluiten waar we de kabels en leidingen gaan trekken.’
Tekst: Margit Kranenburg
Meer weblogberichten
Reactie toevoegen
U kunt hier een reactie plaatsen. Ongepaste reacties worden niet geplaatst. Uw reactie mag maximaal 2000 karakters tellen.
Reacties
Er zijn nu geen reacties gepubliceerd.