Het verlangen naar verandering: De kunst van de gedeelde ruimte
Hoe ziet het publieke domein van morgen eruit? Hoe krijgen we de verbeelding weer aan de macht? Markt noch politiek zullen een revolutie ontketenen. We hebben een derde macht nodig, betoogde Floris Alkemade op de debatavond over Gedeelde ruimte, te weten de kunstenaars en architecten. ‘Laten we met hen de kunst van de openbare ruimte beoefenen’.
‘Als de openbare ruimte de spiegel is van onze samenleving wat zien we dan? Wie denken wij dat we zijn?’ Rijksbouwmeester Floris Alkemade toont een romantische foto van het San Marcoplein in Venetië in zacht avondlicht. Nee, zegt hij, dat zijn wij dus niet. Dit is wie we zijn. Hij klikt naar de volgende foto, ook in sfeervolle schemering - van de parkeerplaats bij de Makro.
We leven graag in een beter verleden, parafraseert hij Saul Bellow. Maar we moeten sterk genoeg zijn om in het heden te leven.
Floris Alkemade sprak op de bijeenkomst Gedeelde ruimte in de Amsterdamse Oba, de centrale openbare bibliotheek. Uit onvrede en zorg over de staat van de publieke ruimte staken leden van de Akademie van Kunsten en het Atelier Rijksbouwmeester de koppen bij elkaar. Het resultaat is een bundel interviews met kunstenaars en architecten die hardop denken over die ruimte waar iedereen welkom is - het landschap voor vertrouwde vreemden. Rondom de presentatie van deze bundel door Gijs Scholten van Aschat, voorzitter van de Akademie van Kunsten, was op 17 juni een debatavond georganiseerd. De hoop, zo bleek, is gevestigd op de ontwerpers en inrichters van de gedeelde ruimte. Zij kunnen vrije ruimte scheppen, zand tussen onze voorspellingsraderen strooien en zij kunnen bedenken wat we nog niet uitgevonden hebben.
Wrede werkelijkheid
Observeren en in de eigen tijd zijn, dat zijn twee opdrachten die Alkemade de architecten en kunstenaars voorhield. Zij ontwerpen voor ons allen de openbare ruimte, de gedeelde ruimte. Die moet dan ook voor iedereen zijn. Schoonheid is een streven, maar staat niet los van de soms wrede werkelijkheid. Alkemade illustreerde het met het voorbeeld van het Centraal Station in Rotterdam. ‘Een schitterend gebouw, maar eenmaal binnen stuit je op poortjes. Een op de vier kinderen in Rotterdam leeft in armoede en komt dus nooit voorbij die poortjes. Dit prachtige station is niet voor jou, is de boodschap.’
De openbaarheid krimpt stelselmatig. De toegankelijkheid van de stad vermindert – Amsterdam krijgt er weliswaar jaarlijks tienduizend vermogende inwoners bij, maar het marktmechanisme verdrijft jaarlijks minstens zoveel zwakkere bewoners de stad uit.
De openbaarheid krimpt ook met de cultuur van controle, culminerend in die onthutsende foto van het boerkiniverbod: vier agenten op een Frans strand dwingen een vrouw in het openbaar zich deels te ontkleden.
En wij sluiten onszelf af van de openbare ruimte, of beter, we vertrekken naar een andere: de virtuele.
Zijn we te losgezongen? Zien we de omgeving niet meer omdat we te verdiept zijn in een andere wereld? Alkemade toont een foto van middelbare scholieren in het Rijksmuseum. Gebiologeerd door hun mobieltje zitten zij met hun rug naar de Nachtwacht. Elke generatie weet nog steeds feilloos de vorige te schofferen, voegt hij er droogjes aan toe.
Wilde beesten
Wie midden in Amsterdam een bijeenkomst organiseert over de openbare ruimte heeft het al snel over de stad. De stad als interactiemachine, zoals de Amsterdamse wethouder Marieke van Doorninck (GroenLinks, ruimtelijke ordening) zei in haar lezing, want uitwisseling is nog steeds het meest effectief als men elkaar in de ogen kan kijken. Als men elkaar ruikt: ‘Ik ken de geur van wilde beesten op Het Binnenhof en in de raadszaal’, zei zij plastisch. Maar de stad is ook een consumptiemachine, waar commercie zorgt voor gelijkschakeling. Het reduceert de stad tot een zielloos wezen, een lege huls.
‘Het succes van de stad heeft ons overvallen’, bekende de wethouder. ‘De idylle die de stad was, wordt gekaapt door de toeristen en de vermogende nieuwkomers’.
Om de stormachtige economische ontwikkelingen in Amsterdam en het effect op het stadsleven in betere banen te leiden, deed zij vooral een beroep op de burgers om in de vorm van commons (gemeenschapsvormen) de eigen verantwoordelijkheid te nemen. Zelfredzaam te zijn op tal van vlakken: wonen, groen en openbare ruimte. Plekken te creëren die vrij zijn van commercie, vrije ruimte zonder sturing van de overheid. Zeggenschap, sloot zij af, is ook verantwoordelijkheid.
Tekst: Marijke Bovens
Beeld: Martijn Beekman